Apparatuur

DEELNEMEN AAN DE VERZORGING VAN DE BABY

Apparatuur

Bediening apparatuur

Rondom je baby zie je allerlei apparatuur die nodig is bij de observatie, bewaking en behandeling van je baby. Het bedienen van de apparatuur wordt alleen gedaan door de verpleegkundigen en artsen. Zij kunnen beoordelen of een alarm ‘vals‘ was of dat er actie ondernomen moet worden. Na toestemming en uitleg van de verpleegkundige, die beoordeelt of je baby stabiel genoeg is, mag je de snoeren zelf aan- en afkoppelen van de monitor. Bijvoorbeeld als je kind in bad gaat of wordt gewogen voor en na de borstvoeding. Andere apparatuur zoals infuuspompen en ademhalingsapparaten mag je niet zelf bedienen.

Couveuse, warmtebed en wieg

Afhankelijk van de leeftijd en conditie van je kind wordt er voor een couveuse, warmtebed of wieg gekozen.

COUVEUSE

Een couveuse is een soort afgesloten ‘kamertje’ van plexiglas. Hierin kunnen te vroeg geboren of te kleine baby’s in een gecontroleerde omgeving worden geobserveerd en verzorgd. De temperatuur en vochtigheid kunnen in deze ruimte heel nauwkeurig worden ingesteld.

WARMTEBED

Een warmtebed is een bedje met een warmtematras waarin baby’s worden verzorgd die extra warmte-ondersteuning nodig hebben.

WIEG

Tenslotte zijn er ook nog ‘gewone’ bedjes voor baby’s die zichzelf op temperatuur kunnen houden. Je kunt dit vergelijken met je bedje thuis.

Monitor

De monitor bewaakt verschillende belangrijke lichaamsfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en zuurstofgehalte (saturatie) in het bloed. Komen de waarden buiten de ingestelde alarmgrenzen, dan wordt dit met een signaal gemeld. Wanneer je baby beweegt, kan het gebeuren dat de monitor niet goed kan registreren. Het alarm wordt dan automatisch in werking gezet, maar er is dan niet altijd iets aan de hand. Er hangt een centrale monitor met metingen bij de balie van de verpleegkundigen en ook op verschillende andere plekken hebben de verpleegkundigen de mogelijkheid om mee te kijken. 

Licht en geluid

De prikkels die een baby in de baarmoeder ervaart zijn optimaal voor het ontwikkelen van de zintuigen. In de NICU is de omgeving echter heel anders, wat kan leiden tot overprikkeling.

Licht

De intensiteit van licht kan nogal variëren. Soms is het voor bepaalde procedure meer licht nodig, zoals het inbrengen van een infuus. Bij deze procedures zal ervoor worden gezorgd dat de ogen van de baby worden afgedekt, zodat het licht niet te fel is. 

De helderheid van het licht wordt door middel van hoezen/lakens over de couveuse optimaal gehouden. Het is belangrijk om zoveel mogelijk gebruik te maken van natuurlijk (dag)licht en dit voorzichtig te introduceren. Bij de overgang naar feller licht, moet rekening worden gehouden met de leeftijd en gezondheid van de baby. Vanaf een leeftijd van 32 weken moeten dag-nacht ritmes worden aangemoedigd. Hierbij worden cycli van 12 uur aangemoedigd waarbij duisternis wordt afgewisseld met zacht natuurlijk (dag)licht.

Geluid

Op een adequaat niveau zorgt geluid voor het verlagen van hartslag, bloeddruk en ademhalingsfrequentie. Geluid heeft ook invloed op slaappatronen en verlengt de periode van vredige slaap. Het meten van het geluidsniveau helpt ervoor te zorgen dat het geluid niet te hard is. Het is belangrijk om niet te kloppen op de wand van de couveuse, omdat het geluid resoneert vanbinnen. Zet telefoons op stil, spreek zachtjes en vermijd roepen en schreeuwen. Zorg voor een stille omgeving. Bezoek moet er bij binnenkomst ook op letten zachtjes te doen.

Ondersteuning van de ademhaling

Er zijn verschillende manieren om je baby te ondersteunen bij de ademhaling.

LOW FLOW

Bij Low flow wordt via een neusbril een kleine hoeveelheid bevochtigde lucht in de neus geblazen.

HIGH FLOW

Als je baby wat meer ondersteuning nodig heeft dan de low flow, kan er met de high flow méér lucht worden gegeven. Bij high flow wordt verwarmde en bevochtigde lucht in de neus geblazen door middel van een neusbril.

CPAP

Met CPAP wordt nog wat meer ondersteuning gegeven dan met high flow. CPAP betekent letterlijk Continuous Positive Airway Pressure: continue druk in de luchtwegen. Door (vrij veel) lucht door de neus te blazen wordt er druk achtergelaten in de longblaasjes, waardoor het ademhalen gemakkelijker wordt. Je kunt dit vergelijken met het opblazen van een ballon: een ballon is makkelijker op te blazen als je het eerste beetje lucht er al in hebt geblazen. Zo werkt dat ook met de CPAP: de longblaasjes klappen na het uitademen niet helemaal dicht, dus gaan ze bij de volgende ademteug weer makkelijker open. CPAP kan gegeven worden op verschillende manieren: met prongs (in de neus) of met een masker. Je baby heeft dan een muts op om het systeem goed te bevestigen. Hoeveel druk er gegeven wordt, is afhankelijk van de conditie van je baby.

Bij de bovengenoemde vormen van ondersteuning ademt je baby zelf, maar wordt het ademen alleen makkelijker gemaakt.

BEADEMING

Als je baby niet meer zelfstandig kan ademen, is volledige beademing nodig. Je baby wordt geïntubeerd. Hierbij wordt een buis (tube) in de luchtpijp ingebracht en wordt de ademhaling overgenomen door een beademingsmachine. In dit geval wordt je baby overgeplaatst naar een NICU (Neonatale Intensive Care Unit).

ZUURSTOF

Hoeveel zuurstof er in het bloed van je baby zit, wordt met een plakker op de vinger of op de voet gemeten. Als het nodig is kan bij elke vorm van ademhalingsondersteuning extra zuurstof worden toegevoegd aan de lucht die je baby inademt.

Uitzuigapparatuur

Deze wordt gebruikt om slijm uit de neus, mond en keel weg te halen als je baby hier last van heeft. Het slijm wordt weggezogen via een slangetje dat door een verpleegkundige in de neus of mond wordt gebracht.

Infusen of lijnen

Soms moeten vocht, voedingsstoffen of medicijnen direct in het bloed gegeven worden. Dat kan op verschillende manieren:

Fototherapielamp

Als je baby geelzucht of icterus heeft, komt dat door het stofje bilirubine (zie ook de begrippenlijst “Bilirubine”). Dit komt vaak voor in de eerste 2 weken. Als het bilirubinegehalte in het bloed van je baby te hoog is (hyperbilirubinemie), wordt dat behandeld met een UV-lamp. Dit wordt fototherapie genoemd, en voorkomt dat de hoeveelheid bilirubine verder stijgt. Door het speciale UV-licht uit de fototherapielamp of biliblanket wordt de bilirubine omgezet in een wateroplosbare vorm, die het lichaam van je kind kan verlaten via de ontlasting en/of de urine. Hierdoor wordt de ontlasting wat dunner en de urine donkerder van kleur.

Hoe wordt fototherapie gegeven?

Fototherapie kan gegeven worden met een lamp boven de couveuse of het warmtebed, waarbij er blauw licht of LED licht vrijkomt. De lamp kan ook in een matje worden gedaan: de biliblanket of bilisoft. Je baby ligt bloot met alleen een luier om onder de lamp (of op het matje) om zoveel mogelijk huid aan het licht bloot te stellen. Soms kan een speciaal dun dekentje gebruikt worden wanneer je baby onrustig is, om zo toch wat geborgenheid te geven. De ogen worden beschermd met een stoffen bril. Als de bril af en toe afzakt is dit niet erg, zolang je kind zijn ogen dicht heeft. De hoogte van het bilirubinegehalte in het bloed bepaalt hoeveel lampen je baby nodig heeft.

Hoelang wordt fototherapie gegeven?

Dagelijks wordt de hoeveelheid bilirubine in het bloed gecontroleerd. De duur van de fototherapie is afhankelijk van de hoeveelheid bilirubine in het bloed en van hoe goed dit daalt door de lampen. Meestal duurt de fototherapie een aantal dagen. Als het bilirubine voldoende gedaald is, zal de fototherapie worden gestopt. Hierna wordt nogmaals bloed afgenomen om te controleren of het bilirubine niet opnieuw is gestegen. Soms komt het voor dat de fototherapie herstart wordt, omdat het bilirubine weer opnieuw te hoog is. Zie voor meer informatie het artikel “Geelzucht”. 

Omdat je baby voor een goede behandeling zoveel mogelijk onder de lamp moet liggen, kan het soms betekenen dat je minder lang kan kangoeroeën of knuffelen na het voeden. Wel is het fijn om bij je kind in de buurt te zijn wanneer hij onrustig is, om hem te begrenzen.

Blaaskatheter

Bij het katheteriseren van de blaas wordt via de plasbuis een klein buisje ingebracht richting de blaas. Als een katheter langere tijd moet blijven zitten, wordt een katheter gebruikt met een ballonnetje dat wordt opgeblazen in de blaas. Hierdoor blijft de katheter op zijn plek. Er zijn verschillende redenen voor katheterisatie:

  • Urine opvangen voor aanvullend onderzoek of een urinekweek. Bijvoorbeeld bij verdenking op een urineweginfectie.
  • Het meten van de hoeveelheid urine die wordt geproduceerd.
  • Urineretentie (het achterblijven van urine in de blaas), veroorzaakt door neurologische aandoeningen of medicatie.
  • Het meten van de intra-abdominale druk (druk in de buikholte). Bijvoorbeeld bij sluitingsproblemen van de buikwand bij omfalocele of gastroschisis.
  • Chirurgische ingrepen.

Hoewel het plaatsen van een katheter een minimaal invasieve handeling is, kunnen er complicaties optreden zoals infectie, verwonding bij het plaatsen of verwijderen van de katheter, of het lekken van urine. Een katheter wordt daarom zodra het kan verwijderd.

HET KATHETERISEREN

Katheterisatie is een steriele handeling. Na het wassen van de handen, worden daarom steriele handschoenen aangetrokken. Op het buisje wordt verdovende gel aangebracht, waarna het voorzichtig via de plasbuis richting de blaas wordt opgevoerd. Als de katheter op de goede plek zit wordt het ballonnetje aan het uiteinde van het slangetje gevuld met steriel water om de katheter in de blaas op zijn plek te houden. De katheter wordt ook vastgemaakt aan de huid van de baby om te voorkomen dat deze er per ongeluk uitgetrokken wordt.

HET VERZORGEN VAN EEN BABY MET BLAASKATHETER 

Als ouder is het goed om te weten dat de katheterzak altijd onder je baby moet hangen, zodat urine makkelijker de blaas uit kan lopen. Let er ook altijd op dat er geen knik zit in de slang of zak. Was voor en na het aanraken van de katheter je handen. Bij het verschonen van de luier kan ontlasting met de katheter in contact komen. Wanneer dit gebeurt moet de katheter van buiten worden schoongemaakt met water en zeep.

Stoma

​​Een stoma is een kunstmatige opening in de buikwand die ervoor zorgt dat lichaamsafval (bijvoorbeeld ontlasting) het lichaam kan verlaten. Er wordt gebruik gemaakt van een stoma wanneer de ontlasting het lichaam niet op de natuurlijke manier (via de anus) kan verlaten. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een aangeboren afwijking of een darmontsteking. De stoma wordt door middel van een chirurgische ingreep aangelegd. We zullen ons uitsluitend richten op de zorg en behandeling van stoma’s van het spijsverteringsstelsel.

Een stoma kan worden aangelegd op verschillende niveaus van het spijsverteringsstelsel:
  • Slokdarmstoma (stoma ter hoogte van de slokdarm)
  • Gastrostoma (stoma ter hoogte van de maag)
  • Duodenostoma (stoma ter hoogte van de twaalfvingerige darm)
  • Jejunostoma (stoma ter hoogte van het jejunum)
  • Ileostoma (stoma ter hoogte van het ileum)
  • Colostoma (stoma ter hoogte van het colon).
Verzorging van de stoma

De stoma moet rood, vochtig en glad zijn. Aangezien een stoma veel bloedvaten heeft, kan het een beetje bloeden als je erover wrijft of als je het aanraakt. De stoma veroorzaakt geen pijn of ongemak voor uw baby, omdat deze geen zenuwuiteinden heeft. Er treedt alleen ongemak op als de huid rondom de stoma geïrriteerd raakt door gastro-intestinale sappen. In dit geval sluit de afvalzak niet goed af. De stoma wordt gewassen met water (sommige neonatale afdelingen kunnen ook een neutrale zeep gebruiken) met een zachte spons of steriel gaasje. De stoma en de omliggende huid worden door kleine aanrakingen met gaas gedroogd, zonder hierbij over het slijmvlies van de stoma te wrijven.

De stomazorg wordt gericht op drie punten:

Uiterlijk en functie van de stoma

De stoma moet altijd roze zijn; na de operatie zal het gezwollen zijn, maar na een paar dagen kan het kleiner worden en van vorm veranderen. We controleren de inhoud die eruit komt, evenals de hoeveelheid, kleur en textuur (geel, groenachtig, klonterig, vloeibaar, half vloeibaar, enzovoort).

Zakken

Momenteel zijn er twee soorten opvangzakken: eendelige en tweedelige zakken. In beide gevallen heeft de zak een opening om het te legen. De zak moet elke dienst worden geleegd om de hoeveelheid en inhoudskenmerken te controleren en te kwantificeren. De zak wordt om de 1 à 2 dagen vervangen om besmetting te voorkomen.

Huidverzorging rondom de stoma

De huid rondom de stoma is erg kwetsbaar. Om schade aan de huid te voorkomen, is het essentieel om het gebied rond de stoma te beschermen met barrièreproducten en de grootte van de zak aan te passen aan de grootte van de stoma, zodat er geen lekkage is.

Wondbehandeling

De huid van de pasgeborene

De huid is het grootste orgaan van het lichaam en vormt een barrière tegen bacteriën. Het fungeert ook als een communicatiesysteem met de omgeving. De huid van je baby is anders dan die van een volwassene. De huid van een voldragen pasgeboren baby is veel dunner en kwetsbaarder dan die van een volwassene. Pas drie weken na de geboorte is de huid van een voldragen baby volledig ontwikkeld. De premature baby heeft een tekort aan vet, omdat vet juist opbouwt in het laatste trimester van de zwangerschap. De huid van een premature baby is anders dan die van een voldragen baby; het is fijner, met een intense rode kleur en met een geleiachtig uiterlijk.

Alle pasgeborenen krijgen te maken met de volgende situaties:

  • Een ineffectieve beschermende barrière. Dit verhoogt het risico op infectie.
  • Een verandering van de doorlaatbaarheid van de huid. Dit leidt tot waterverlies en maakt temperatuurregeling nog moeilijker.
  • Grotere opname van externe stoffen.
  • Risico op letsel door het gebruik van kleefmateriaal en apparaten en manipulaties die gebruikt worden bij de algemene zorg of bij invasieve behandelingen.
  • Ontwikkeling van decubitus.
  • Gevoel van pijn.

Onze zorg richt zich op het voorkomen van verwondingen aan de huid, het waarborgen van de intacte huid en het genezen van eventuele wonden.

Preventie van wonden

Preventie is de meest effectieve manier om verwondingen aan de huid te voorkomen. Dit houdt in dat uw baby gedetailleerd wordt onderzocht, rekening houdend met zijn gevoeligheid voor het ontwikkelen van verwondingen. Een deel van deze zorg is gericht op het verhelpen en verminderen van de oorzaken die druk, trekken of wrijving van de huid veroorzaken.

Het is essentieel om:

  • Apparaten op de juiste manier te gebruiken en ze correct te plaatsen
  • Elk apparaat dat de huid van uw baby aanraakt regelmatig te draaien
  • Indien nodig gebruik te maken van gel-drukontlastingsapparaten
  • De houding van uw baby regelmatig te veranderen (elke 4 uur)
  • Indien het niet mogelijk is om de gehele houding te veranderen, alleen de positie van het hoofd en de drukpunten te veranderen
  • De huid van uw baby bij elke beweging te beoordelen
Stappen in de wondverzorging

Inhalatie medicatie

Inhalatiemedicatie wordt gebruikt om medicatie rechtstreeks in de luchtwegen toe te dienen. De apparaten die gebruikt worden voor het toedienen van aerosolen worden inhalatoren genoemd. De apparaten die vloeibare deeltjes bevatten, worden vernevelaars genoemd. Beide systemen kunnen, ongeacht welke ademhalingsondersteuning uw baby nodig heeft, worden gebruikt. De meest gebruikte inhalatiemedicatie zijn luchtwegverwijders.

Inhalatietechniek

De verpleegkundige beoordeelt of de inhalatiemedicatie toegediend kan worden. Het inhaleren van medicatie is effectiever op het moment dat uw kind rustig is tijdens het inhaleren.

Medicatie toedienen met een inhalator:
  • Schud de inhalator
  • Druk één of twee keer op het medicijn en controleer of de voorzetkamer gevuld is met deeltjes.
  • Als het gezichtsmasker wordt gebruikt, moet het alleen de mond en neus van uw baby te bedekken, niet andere delen van het gezicht.
  • Als u een neusbril heeft, is het raadzaam deze op te houden.
  • Als de inhalator in een mechanisch ventilatiesysteem moet worden ingebracht, wordt deze zo dicht mogelijk bij de luchtinlaat aangesloten.
  • Druk één keer en wacht 20 seconden of 6 ademhalingen voordat u de volgende dosering uitvoert
  • Haal de inhalator uit de voorzetkamer en berg deze op.